• neer·lan·do·fiel
enkelvoud meervoud
naamwoord neerlandofiel neerlandofielen
verkleinwoord - -

de neerlandofielm

  1. liefhebber van al wat Nederlands is
     Zijn verknochtheid aan de Nederlandse cultuur en literatuur maakt Brockway echter niet tot een naïeve neerlandofiel.[1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen neerlandofiel neerlandofieler neerlandofielst
verbogen neerlandofiele neerlandofielere neerlandofielste
partitief neerlandofiels neerlandofielers -

neerlandofiel

  1. voorliefde tonend voor al wat Nederlands is
     Weet u b.v. dat het Nederlands een der oudste talen der wereld is, met een groot prestige in landen als Indië en Japan? Hier in België leren de leidende kringen het natuurlijk anders. Maar ook in Nederland zijn de leidende kringen niet erg neerlandofiel, wat u reeds bekend was.[2]
  1.   Weblink bron
    Stefaan Evenepoel
    James Brockway : Het verhaal van een vertaler in: Ons Erfdeel., jrg. 39 nr. 4 (september/oktober 1996), Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonksveer, p. 543
  2.   Weblink bron
    L. Thyssens
    Brieven van lezers : De leeuw in: Neerlandia., jrg. 89 nr. 2 (mei 1985), Jan De Graeve, Gent / Geert Groothoff, Den Haag, p. 98