Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hol·lan·do·fiel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hollandofiel hollandofielen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de hollandofielm

  1. liefhebber van al wat Nederlands is
     Kôkan was al jaren een verstokte ‘hollandofiel’. Van alles wat uit Nederland in Japan terecht kwam, bewonderde hij vooral de schilderkunst en wetenschap.[1]
Synoniemen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hollandofiel hollandofieler hollandofielst
verbogen hollandofiele hollandofielere hollandofielste
partitief hollandofiels hollandofielers -

Bijvoeglijk naamwoord

hollandofiel

  1. voorliefde tonend voor al wat Nederlands is
     De eminente en „hollandofiele” Consul-Generaal – der Dominicaanse Republiek heeft nog onlangs, mede namens zijn collega’s, ter gelegenheid van de ingebruikneming van het vliegveld te Kralendijk op gevoelige wijze de betekenis van het Huis van Oranje voor de vriendschap tussen de Antillen, Nederland en Latijns-Amerika belicht.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Selectie Musea : Japan” (11 mei 2000) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    I. C. Debrot
    Fel brandt hier een „koninkrijkse” oranjezon (15 oktober 1955) in: De Linie  , jrg 10, nr. 498, Stichting De Linie, Amsterdam, p. 3 kol. 4/5