nederhouden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van nederhouden | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | nederhouden | neder te houden | ||||||
toekomend | zullen nederhouden neder zullen houden |
te zullen nederhouden neder te zullen houden | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben nedergehouden | te hebben nedergehouden | ||||||
toekomend | nedergehouden zullen hebben | nedergehouden te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
nederhoudend | nedergehouden | ev. hou neder / houd neder |
mv. verouderd houdt neder |
houde neder (bijzin) nederhoude | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | hou neder / houd neder | houdt neder | houdt neder | houdt neder | houdt neder | houden neder | houden neder | houden neder | |
verleden (o.v.t.) | hield neder | hield neder | hield neder | hieldt neder | hield neder | hielden neder | hielden neder | hielden neder | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nederhouden | zult/zal nederhouden | zult/zal nederhouden | zult nederhouden | zal nederhouden | zullen nederhouden | zullen nederhouden | zullen nederhouden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nederhouden | zou nederhouden | zou(dt) nederhouden | zoudt nederhouden | zou nederhouden | zouden nederhouden | zouden nederhouden | zouden nederhouden | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | nederhou / nederhoud | nederhoudt | nederhoudt | nederhoudt | nederhoudt | nederhouden | nederhouden | nederhouden | |
verleden (o.v.t.) | nederhield | nederhield | nederhield | nederhieldt | nederhield | nederhielden | nederhielden | nederhielden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal nederhouden neder zal houden |
zult/zal nederhouden neder zult/zal houden |
zult/zal nederhouden neder zult/zal houden |
zult nederhouden neder zult houden |
zal nederhouden neder zal houden |
zullen nederhouden neder zullen houden |
zullen nederhouden neder zullen houden |
zullen nederhouden neder zullen houden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou nederhouden neder zou houden |
zou nederhouden neder zou houden |
zou(dt) nederhouden neder zou(dt) houden |
zoudt nederhouden neder zoudt houden |
zou nederhouden neder zou houden |
zouden nederhouden neder zouden houden |
zouden nederhouden neder zouden houden |
zouden nederhouden neder zouden houden | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb nedergehouden | hebt nedergehouden | hebt/heeft nedergehouden | hebt nedergehouden | heeft nedergehouden | hebben nedergehouden | hebben nedergehouden | hebben nedergehouden | |
verleden (v.v.t.) | had nedergehouden | had nedergehouden | had nedergehouden | hadt nedergehouden | had nedergehouden | hadden nedergehouden | hadden nedergehouden | hadden nedergehouden | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal nedergehouden hebben | zal/zult nedergehouden hebben | zult/zal nedergehouden hebben | zult nedergehouden hebben | zal nedergehouden hebben | zullen nedergehouden hebben | zullen nedergehouden hebben | zullen nedergehouden hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou nedergehouden hebben | zou nedergehouden hebben | zou/zoudt nedergehouden hebben | zoudt nedergehouden hebben | zou nedergehouden hebben | zouden nedergehouden hebben | zouden nedergehouden hebben | zouden nedergehouden hebben |