nederdalen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van nederdalen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		nederdalen			neder te dalen
	toekomend		zullen nederdalen neder zullen dalen			te zullen nederdalen neder te zullen dalen
voltooid	tegenwoordig		zijn nedergedaald			te zijn nedergedaald
	toekomend		nedergedaald zullen zijn			nedergedaald te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	nederdalend		nedergedaald			ev. daal neder	mv. verouderd daalt neder	dale neder (bijzin) nederdale
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	daal neder	daalt neder	daalt neder	daalt neder	daalt neder	dalen neder	dalen neder	dalen neder
verleden (o.v.t.)	daalde neder	daalde neder	daalde neder	daalde neder	daalde neder	daalden neder	daalden neder	daalden neder
toekomend (o.t.t.t.)	zal nederdalen	zult/zal nederdalen	zult/zal nederdalen	zult nederdalen	zal nederdalen	zullen nederdalen	zullen nederdalen	zullen nederdalen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou nederdalen	zou nederdalen	zou(dt) nederdalen	zoudt nederdalen	zou nederdalen	zouden nederdalen	zouden nederdalen	zouden nederdalen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	nederdaal	nederdaalt	nederdaalt	nederdaalt	nederdaalt	nederdalen	nederdalen	nederdalen
verleden (o.v.t.)	nederdaalde	nederdaalde	nederdaalde	nederdaalde	nederdaalde	nederdaalden	nederdaalden	nederdaalden
toekomend (o.t.t.t.)	zal nederdalen neder zal dalen	zult/zal nederdalen neder zult/zal dalen	zult/zal nederdalen neder zult/zal dalen	zult nederdalen neder zult dalen	zal nederdalen neder zal dalen	zullen nederdalen neder zullen dalen	zullen nederdalen neder zullen dalen	zullen nederdalen neder zullen dalen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou nederdalen neder zou dalen	zou nederdalen neder zou dalen	zou(dt) nederdalen neder zou(dt) dalen	zoudt nederdalen neder zoudt dalen	zou nederdalen neder zou dalen	zouden nederdalen neder zouden dalen	zouden nederdalen neder zouden dalen	zouden nederdalen neder zouden dalen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben nedergedaald	bent nedergedaald	bent/is nedergedaald	zijt nedergedaald	is nedergedaald	zijn nedergedaald	zijn nedergedaald	zijn nedergedaald
verleden (v.v.t.)	was nedergedaald	was nedergedaald	was nedergedaald	waart nedergedaald	was nedergedaald	waren nedergedaald	waren nedergedaald	waren nedergedaald
toekomend (v.t.t.t.)	zal nedergedaald zijn	zal/zult nedergedaald zijn	zult/zal nedergedaald zijn	zult nedergedaald zijn	zal nedergedaald zijn	zullen nedergedaald zijn	zullen nedergedaald zijn	zullen nedergedaald zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou nedergedaald zijn	zou nedergedaald zijn	zou/zoudt nedergedaald zijn	zoudt nedergedaald zijn	zou nedergedaald zijn	zouden nedergedaald zijn	zouden nedergedaald zijn	zouden nedergedaald zijn