nebbisj
- neb·bisj
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitroep van medelijden’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
- via Jiddisch נעביש (nebbisj) van נעבעך (nebbech) "arm, ongelukkig" [2]
nebbisj
nebbisj!
- (Jiddisch-Hebreeuws) och!, helaas! jammer! (uitroep van medelijden of spijt)
- Het woord nebbisj staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nebbisj" herkend door:
38 % | van de Nederlanders; |
9 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "nebbisj" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be