nebbech
- neb·bech
- via Jiddisch נעבעך "arm, ongelukkig" van Tsjechisch nebohý "arm"[1]
nebbech
nebbech!
- (Jiddisch-Hebreeuws) och!, helaas! jammer! (uitroep van medelijden of spijt)
- Het woord 'nebbech' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.