nazomers weer
  • na·zo·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord nazomer nazomers
verkleinwoord nazomertje nazomertjes

de nazomerm

  1. de periode van eind september tot half november waarin het nog zomerachtig weer kan zijn
    • Ze duiken iedere zomer en nazomer wel ergens op in zwem- en zeilvijvers, en ook nu is het weer van dattum. Van de Canarische Eilanden tot Onkerzele wappert de rode vlag: verboden in het water te gaan, wegens woekerende blauwalgen. Tiens: waren dat niet de beestjes waar we er net meer van wilden, om ons van het CO2-probleem af te helpen? [2] 
    • Het is de bedoeling dat de KRO-NCRV de nieuwe Kameleon-serie in het voorjaar van 2018 gaat uitzenden. Regisseur De Jong verwacht dat er op korte termijn ook een nieuwe bioscoopfilm van De Kameleon gaat komen. Deze zou in de nazomer van 2018 in de theaters te zien moeten zijn. [3] 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard MAANDAG 14 AUGUSTUS 2017
  3. Tubantia 20-08-2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be