• na·wui·ven

nawuiven [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nawuiven
wuifde na
nagewuifd
zwak -d volledig
  1. naar iemand zwaaien bij het vertrek
    • Voor wat het afscheid betreft is de ceremonie hiermee nog niet afgerond: vader gaat dan naar het balkon en buiten wuiven we elkaar na. Het nawuiven is een gebruik van jonger datum en wel sinds de dood van moeder. [2] 
    • Een paar minuten later zit ik zelf met een glas wijn naar het buitenleven te kijken, hier en daar toch een klein schuldgevoel onderdrukkend wanneer we traagjes door stations rijden waar wachtende reizigers ons nawuiven, nieuwsgierig bekijken of schaamteloos uitlachen. [3] 
    • En dan zijn er nog de vele schoolregeltjes die een en ander in goede banen proberen te leiden. Zoals de regel die bepaalt hoelang ouders hun kinderen mogen nawuiven. Natuurlijk is er ook een tractatiebeleid en een verjaardagsprotocol over hoe verjaardagen mogen worden gevierd. Daardoor krijgt een kind te horen dat het vandaag niet jarig kan zijn, omdat ‘mama vergeten was dat in de groepsapp te melden’. [4] 
95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Frits Abrahams 8 juni 2012 Afscheid
  3. De Standaard 28 JANUARI 2012 Lieve Van de Velde Zuid-Afrika door een treinraam
  4. De Standaard 30 JANUARI 2018 Het schoolplein, dat is de binnenste cirkel van de hel
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be