• toe·wui·ven

toewuiven [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
toewuiven
wuifde toe
toegewuifd
zwak -d volledig
  1. iemand door zwaaien groeten
    • Hollande kiest voor de Citroën DS5, een auto die alleen in Frankijk wordt gebouwd. De hybride auto is speciaal voor de gelegenheid voorzien van een zonnedak, zodat Hollande het publiek kan toewuiven.[2] 
    • Dus verkent hij vandaag nog eens de wegen die hij kan dromen. En laat hij zich zondagmorgen toewuiven door een uitzinnige menigte op zijn eigen Vrijthof.[3] 
    • Tweeduizend belangstellenden wonen de viering in Nieuwdorp bij. Even een glimp van Margriet opvangen, even een veteraan toewuiven. Ze hebben het verdiend.[4] 
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]