• nær·synt
  • Samenstelling van nær en syn met het achtervoegsel -t.

nærsynt

  1. (medisch) bijziend, kippig, myoop
    «En nærsynt person vil se ting på lang avstand dårlig, mens ting som kommer på kortere avstand vil være klart.»
    Een bijziend persoon kan dingen van ver weg slecht zien, maar dingen die op een kortere afstand staan wel goed zien.
  2. (pejoratief), (figuurlijk) onbezonnen, ongenuanceerd, onnadenkend, onverstandig, kortzichtig
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud nærsynt mer nærsynt mest nærsynt
o enkelvoud nærsynt
meervoud nærsynte
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
nærsynte mer nærsynt mest nærsynte


  • nær·synt
  • Samenstelling van nær en syn met het achtervoegsel -t.

nærsynt

  1. (medisch) bijziend, kippig, myoop
  2. (pejoratief), (figuurlijk) onbezonnen, ongenuanceerd, onnadenkend, onverstandig, kortzichtig
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud nærsynt meir nærsynt mest nærsynt
o enkelvoud nærsynt
meervoud nærsynte
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
nærsynte meir nærsynt mest nærsynte