• nær
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord nær.
Naar frequentie 738
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud nær nærmere
nærere
nærmest
nærest
o enkelvoud nært
meervoud nære
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
nære nærmere
nærere
nærmeste
næreste

nær

  1. dicht, dichtbij
  2. intiem, vertrouwd
  • [1]: i nær framtid
in de nabije toekomst
  • [2]: en nær venn
een goede vriend, een intimus
stellend vergrotend overtreffend
nær nærmere
nærere
nærmest
nærest


nær

  1. bijna, voor de hand liggend


  • nær
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord nær.
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud nær nærare
nærmare
nærast
nærmast
o enkelvoud nært
meervoud nære
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
nære nærare
nærmare
næraste
nærmaste

nær

  1. dicht, dichtbij
  2. intiem, vertrouwd
  • [1]: i nær framtid
in de nabije toekomst
  • [2]: en nær venn
een goede vriend, een intimus
stellend vergrotend overtreffend
nær nærare
nærmare
nærast
nærmast


nær

  1. bijna, voor de hand liggend