• in·tim
  • Afkomstig van het Latijnse woord intimus.
Naar frequentie 18773
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud intim intimere intimest
o enkelvoud intim
meervoud intime
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
intime intimere intimeste

intim

  1. discreet, intiem
    «Biografien var full av intime detaljer.»
    De biografie was vol intieme details.
  2. gezellig, knus, vertrouwelijk
    «Vår intime vinkjeller kan friste med god mat og vin for inntil 6 personer.»
    Onze intieme wijnkelder voor maximaal 6 personen kan je verleiden met goed eten en wijn.
  3. erotisch, intiem, seksueel
  • [1]: en intim massasje
een intieme massage
  • [1]: en intim situasjon
een intieme situatie
  • [2]: en intim stemning
een knusse sfeer
  • [2]: intime selskapslokaler
onderonsjes


  • in·tim
  • Afkomstig van het Latijnse woord intimus.
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud intim intimare intimast
o enkelvoud intim
meervoud intime
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
intime intimare intimaste

intim

  1. discreet, intiem
  2. gezellig, knus, vertrouwelijk
  3. erotisch, intiem, seksueel
  • [1]: ein intim situasjon
een intieme situatie
  • [2]: ei intim stemning
een knusse sfeer