Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·no·fy·le·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen monofyletisch
verbogen monofyletische
partitief monofyletisch

Bijvoeglijk naamwoord

monofyletisch

  1. (biologie) van één gemeenschappelijke voorouder afstammend
    • De fylogenie laat zien dat Afrikanen niet monofyletisch zijn; ze bestaan uit meerdere evolutionaire lijnen. [1]
    • P. Wasmann, en met hem een groot aantal Katholieke vakgeleerden achten dan ook de Constantieleer volstrekt onaannemelijk en beschouwen de theorie der ontwikkeling van het Plant- en Dierenrijk uit enkele „natuurlijke soorten" als beslist vereischt. Een zekere wetenschappelijke voorzichtigheid en wellicht ook de behoefte om theoretische onderscheidingsteekenen vast te houden met het Haeckelianisme, doet hen ervan afzien, eenigen nadruk te leggen op de mogelijkheid, dat de levende wereld uit één stamvorm (monophyletisch) zou zijn ontstaan. [2]
  2. (biologie) (taxonomie) een groep organismen vormend die een voorouder met al zijn afstammelingen omvat
    • Systematisch geïnteresseerde evolutiebiologen zijn bezeten van het begrip ‘monofyletische groep’. Volgens hun strikte cladistische uitgangspunt moet elke eenheid in de taxonomie monofyletisch zijn, dat wil zeggen alle dieren in een taxon hebben één gemeenschappelijke voorouder en alle afstammelingen van die voorouder zitten in dat taxon. [3]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen