monetair
- mo·ne·tair
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. het geld’ voor het eerst aangetroffen in 1921 [1]
- afgeleid van het Franse monétaire of het Latijnse moneta (munt) met het achtervoegsel -air [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | monetair | monetairder | monetairst |
verbogen | monetaire | monetairdere | monetairste |
partitief | monetairs | monetairders | - |
monetair [3]
- (economie) het muntstelsel betreffend
- Het woord monetair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "monetair" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "monetair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ monetair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be