Mondholte
  • mond·hol·te
enkelvoud meervoud
naamwoord mondholte mondholten
mondholtes
verkleinwoord - -

de mondholtev

  1. (anatomie) het inwendige deel van de mond [1]
     In de mondholte liggen de boven- en onderkaak gevuld met tanden en kiezen.[1]
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron “Mond - Bouw van de mond”
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be