• mod·de·ren
  • In de betekenis van ‘baggeren, van modder zuiveren’ voor het eerst aangetroffen in 1346 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
modderen
modderde
gemodderd
zwak -d volledig

modderen [3] [4]

  1. onovergankelijk klungelen, prutsen
98 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[5]