• mod·de·rig
  • afleiding van modder met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen modderig modderiger modderigst
verbogen modderige modderigere modderigste
partitief modderigs modderigers -

modderig

  1. vuil door vochtige aarde
    • Hij loopt met zijn modderige laarzen door het pas schoongemaakte huis. 
  2. met de aard van modder, blubber
    • Na de regenbui was het erf een grote modderige bende geworden. 
     'Heil Hitler'March negeerde hem en gleed de modderige oever af om de dode te onderzoeken.[1]
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]