• ge·mod·der
enkelvoud meervoud
naamwoord gemodder
verkleinwoord

het gemoddero

  1. het aanhoudend iets niet goed doen; het aanhoudend slordig werken
    • Na de nationale titels in november reed ik nog worldcup. Dat ging ook goed. Daarna begon het gemodder. Met school, drukte, alles tegelijk. Er is niet één oorzaak, het is een combinatie van factoren. [2] 
    • We zijn dringend toe aan herwaardering van ”de moeder” à la Nijhoff. Zonder hen geen volgende generatie. Tijd voor meer ”gemoeder” en minder ”gemodder”. [3] 
    • België wordt stilaan een land waar de leiders – de poëtische boutade van Bertolt Brecht indachtig – het juiste volk willen verkiezen, in plaats van andersom. Infantiel gemodder Moeheid is wat onze media overmant, ondanks hun onuitputtelijke appetijt voor conflict en oneliners. [4] 
96 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Henk van Schuppen 18-01-13 Het gaat weer goed met Keulstra
  3. Reformatorisch Dagblad ds. J. Belder 26-06-2018 Column (ds. J. Belder): Gemoeder
  4. De Standaard 18 DECEMBER 2010 Een land in stilstand
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be