Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·pruts
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gepruts
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gepruts o [1]

  1. het aanhoudend prutsen en de resultaten van dit geklungel en geknoei
    • Hou nu toch eens op met dit gepruts. Probeer het probleem nu eens echt op te lossen! 
    • Buurman en buurman zijn beroemd geworden door hun gepruts. 
    • Rafaël aspireerde het allerhoogste – ook als jonge kunstenaar. Het is door die oneffenheden in dat jonge werk, het gepruts, gepoets en ongetwijfeld gevloek waarmee correctie op correctie is doorgevoerd, dat de held van later met zijn voeten op aarde komt. Het is alsof de kunstenaar, door de eeuwen heen, zijn adem over je uitblaast. Zacht en plotseling. Net als in het Pantheon. [2] 
     Hij zou zijn eerste hoorzitting gaan voeren, met de eis te winnen, ongeacht welke advocaat de tegenpartij had gemobiliseerd. Op dat punt was Henning heel duidelijk geweest, er was geen ruimte voor gepruts.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Lucette ter Borg 15 februari 2017
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044633535
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be