• aan·mod·de·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanmodderen
modderde aan
aangemodderd
zwak -d volledig

aanmodderen

  1. planloos te werk gaan, halfslachtig te werk gaan
     Na een aantal jaren aanmodderen gingen we uiteindelijk naar een gespecialiseerde kliniek in het West- Duitse Frankfurt am Main waar mama werd ingepland voor een speciale operatie.[1]
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]