verhaspelen
- Geluid: verhaspelen (hulp, bestand)
- ver·has·pe·len
- In de betekenis van ‘verwarren’ voor het eerst aangetroffen in 1794 [1]
- afgeleid van haspelen met het voorvoegsel ver- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verhaspelen |
verhaspelde |
verhaspeld |
zwak -d | volledig |
verhaspelen [3]
- overgankelijk vervormd uitspreken
- overgankelijk vervormen, verknoeien, verprutsen
1.
- Het woord verhaspelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verhaspelen" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "verhaspelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ verhaspelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be