Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·has·pel·de

Werkwoord

vervoeging van
verhaspelen

verhaspelde

  1. enkelvoud verleden tijd van verhaspelen
    • Ik verhaspelde. 
    • Jij verhaspelde. 
    • Hij, zij, het verhaspelde. 
  2. verbogen vorm van verhaspeld, voltooid deelwoord van verhaspelen