modaal
- mo·daal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘model staand’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
- afgeleid van mode met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | modaal | modaler | modaalst |
verbogen | modale | modalere | modaalste |
partitief | modaals | modalers | - |
modaal
- gemiddeld, behorend tot de klasse met de hoogste frequentie (overeenkomend met de statistische modus)
- Hij had een modaal inkomen.
- (taalkunde) modaliteit uitdrukkend
- middelmatig
- Het woord modaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "modaal" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "modaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ modaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be