• mis·tel
 
Viscum album
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord mistel mistels
verkleinwoord - -

[A] de mistelm

  1. (bloemplanten) bepaald soort groenblijvende plant die als halfparasiet op bomen leeft, Viscum album  

[B] mistel

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mistellen
    • ... dat ik mistel. 
42 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[3]