misschieten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van misschieten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | misschieten | mis te schieten | ||||||
toekomend | zullen misschieten mis zullen schieten |
te zullen misschieten mis te zullen schieten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben misgeschoten | te hebben misgeschoten | ||||||
toekomend | misgeschoten zullen hebben | misgeschoten te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
misschietend | misgeschoten | ev. schiet mis |
mv. verouderd schiet mis |
schiete mis (bijzin) misschiete | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | schiet mis | schiet mis | schiet mis | schiet mis | schiet mis | schieten mis | schieten mis | schieten mis | |
verleden (o.v.t.) | schoot mis | schoot mis | schoot mis | schoot mis | schoot mis | schoten mis | schoten mis | schoten mis | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal misschieten | zult/zal misschieten | zult/zal misschieten | zult misschieten | zal misschieten | zullen misschieten | zullen misschieten | zullen misschieten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou misschieten | zou misschieten | zou(dt) misschieten | zoudt misschieten | zou misschieten | zouden misschieten | zouden misschieten | zouden misschieten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | misschiet | misschiet | misschiet | misschiet | misschiet | misschieten | misschieten | misschieten | |
verleden (o.v.t.) | misschoot | misschoot | misschoot | misschoot | misschoot | misschoten | misschoten | misschoten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal misschieten mis zal schieten |
zult/zal misschieten mis zult/zal schieten |
zult/zal misschieten mis zult/zal schieten |
zult misschieten mis zult schieten |
zal misschieten mis zal schieten |
zullen misschieten mis zullen schieten |
zullen misschieten mis zullen schieten |
zullen misschieten mis zullen schieten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou misschieten mis zou schieten |
zou misschieten mis zou schieten |
zou(dt) misschieten mis zou(dt) schieten |
zoudt misschieten mis zoudt schieten |
zou misschieten mis zou schieten |
zouden misschieten mis zouden schieten |
zouden misschieten mis zouden schieten |
zouden misschieten mis zouden schieten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb misgeschoten | hebt misgeschoten | hebt/heeft misgeschoten | hebt misgeschoten | heeft misgeschoten | hebben misgeschoten | hebben misgeschoten | hebben misgeschoten | |
verleden (v.v.t.) | had misgeschoten | had misgeschoten | had misgeschoten | hadt misgeschoten | had misgeschoten | hadden misgeschoten | hadden misgeschoten | hadden misgeschoten | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal misgeschoten hebben | zal/zult misgeschoten hebben | zult/zal misgeschoten hebben | zult misgeschoten hebben | zal misgeschoten hebben | zullen misgeschoten hebben | zullen misgeschoten hebben | zullen misgeschoten hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou misgeschoten hebben | zou misgeschoten hebben | zou/zoudt misgeschoten hebben | zoudt misgeschoten hebben | zou misgeschoten hebben | zouden misgeschoten hebben | zouden misgeschoten hebben | zouden misgeschoten hebben |