minachting
- Geluid: minachting (hulp, bestand)
- IPA: /ˈmɪnɑxtɪŋ/
- min·ach·ting
- Naamwoord van handeling van minachten met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | minachting | |
verkleinwoord |
de minachting v
- het minderwaardig vinden, het geen gunstige mening hebben over
- Hij liet zijn minachting maar al te duidelijk blijken.
- ▸ 'Mevrouw, prinses Elfilda is een schitterende ster die aan het koninklijk firmament straalt, waar ze ook thuishoort. IHij deed geen poging zijn minachting te verbergen. 'Dat ze u en uw dochters hier uitnodigt voor het souper is een teken van haar medeleven, vergevingsgezindheid en gulheid.'Inderdaad, meneer,'mompelde ik. 'Dat is inderdaad zo.'[1]
1. het minderwaardig vinden, het geen gunstige mening hebben over
- Het woord minachting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "minachting" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be