• min·ach·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord minachting
verkleinwoord

de minachtingv

  1. het minderwaardig vinden, het geen gunstige mening hebben over
    • Hij liet zijn minachting maar al te duidelijk blijken. 
     'Mevrouw, prinses Elfilda is een schitterende ster die aan het koninklijk firmament straalt, waar ze ook thuishoort. IHij deed geen poging zijn minachting te verbergen. 'Dat ze u en uw dochters hier uitnodigt voor het souper is een teken van haar medeleven, vergevingsgezindheid en gulheid.'Inderdaad, meneer,'mompelde ik. 'Dat is inderdaad zo.'[1]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be