mijmering
- mij·me·ring
- naamwoord van handeling van mijmeren met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mijmering | mijmeringen |
verkleinwoord |
de mijmering v
- diepe maar vage gedachte
- ‘Natuur druist eigenlijk heel erg in tegen de menselijke aard. De dingen laten gebeuren en dan met de handen in de zakken toekijken: er zijn maar weinig mensen die dat kunnen.’ Het zijn de mijmeringen van een lokale expert die ons de volgende ochtend meeneemt op een dauwtrip in het bos. [1]
- Het stadion in Breda was voor bijna tweederde gevuld. Terwijl Nederland nagenoot van de zege op Noorwegen en vooralsnog zijn zegeningen telt, zoals de 2,1 miljoen tv-kijkers naar het openingsduel in Utrecht en de vluchtige mijmering over het bereiken van de kwartfinales, zijn landen als Duitsland en Zweden de standaard bij de vrouwen. [2]
- dagdroom, gedachte. gepeins, mijmerij, bespiegeling, rêverie, pijnzerij, meditatie, contemplatie, beschouwing, reflectie
1.diepe maar vage gedachte
- Het woord mijmering staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mijmering" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ De Standaard ZATERDAG 19 AUGUSTUS 2017
- ↑ Volkskrant Willem Vissers 17 juli 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be