meezwemmen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van meezwemmen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | meezwemmen | mee te zwemmen | ||||||
toekomend | zullen meezwemmen mee zullen zwemmen |
te zullen meezwemmen mee te zullen zwemmen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | meegezwommen | te meegezwommen | ||||||
toekomend | meegezwommen zullen | meegezwommen te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
meezwemmend | meegezwommen | ev. zwem mee |
mv. verouderd zwemt mee |
zwemme mee (bijzin) meezwemme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zwem mee | zwemt mee | zwemt mee | zwemt mee | zwemt mee | zwemmen mee | zwemmen mee | zwemmen mee | |
verleden (o.v.t.) | zwom mee | zwom mee | zwom mee | zwom mee | zwom mee | zwommen mee | zwommen mee | zwommen mee | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meezwemmen | zult/zal meezwemmen | zult/zal meezwemmen | zult meezwemmen | zal meezwemmen | zullen meezwemmen | zullen meezwemmen | zullen meezwemmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meezwemmen | zou meezwemmen | zou(dt) meezwemmen | zoudt meezwemmen | zou meezwemmen | zouden meezwemmen | zouden meezwemmen | zouden meezwemmen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | meezwem | meezwemt | meezwemt | meezwemt | meezwemt | meezwemmen | meezwemmen | meezwemmen | |
verleden (o.v.t.) | meezwom | meezwom | meezwom | meezwom | meezwom | meezwommen | meezwommen | meezwommen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meezwemmen mee zal zwemmen |
zult/zal meezwemmen mee zult/zal zwemmen |
zult/zal meezwemmen mee zult/zal zwemmen |
zult meezwemmen mee zult zwemmen |
zal meezwemmen mee zal zwemmen |
zullen meezwemmen mee zullen zwemmen |
zullen meezwemmen mee zullen zwemmen |
zullen meezwemmen mee zullen zwemmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meezwemmen mee zou zwemmen |
zou meezwemmen mee zou zwemmen |
zou(dt) meezwemmen mee zou(dt) zwemmen |
zoudt meezwemmen mee zoudt zwemmen |
zou meezwemmen mee zou zwemmen |
zouden meezwemmen mee zouden zwemmen |
zouden meezwemmen mee zouden zwemmen |
zouden meezwemmen mee zouden zwemmen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |