meestemmen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van meestemmen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | meestemmen | mee te stemmen | ||||||
toekomend | zullen meestemmen mee zullen stemmen |
te zullen meestemmen mee te zullen stemmen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben meegestemd | te hebben meegestemd | ||||||
toekomend | meegestemd zullen hebben | meegestemd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
meestemmend | meegestemd | ev. stem mee |
mv. verouderd stemt mee |
stemme mee (bijzin) meestemme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | stem mee | stemt mee | stemt mee | stemt mee | stemt mee | stemmen mee | stemmen mee | stemmen mee | |
verleden (o.v.t.) | stemde mee | stemde mee | stemde mee | stemde mee | stemde mee | stemden mee | stemden mee | stemden mee | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meestemmen | zult/zal meestemmen | zult/zal meestemmen | zult meestemmen | zal meestemmen | zullen meestemmen | zullen meestemmen | zullen meestemmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meestemmen | zou meestemmen | zou(dt) meestemmen | zoudt meestemmen | zou meestemmen | zouden meestemmen | zouden meestemmen | zouden meestemmen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | meestem | meestemt | meestemt | meestemt | meestemt | meestemmen | meestemmen | meestemmen | |
verleden (o.v.t.) | meestemde | meestemde | meestemde | meestemde | meestemde | meestemden | meestemden | meestemden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meestemmen mee zal stemmen |
zult/zal meestemmen mee zult/zal stemmen |
zult/zal meestemmen mee zult/zal stemmen |
zult meestemmen mee zult stemmen |
zal meestemmen mee zal stemmen |
zullen meestemmen mee zullen stemmen |
zullen meestemmen mee zullen stemmen |
zullen meestemmen mee zullen stemmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meestemmen mee zou stemmen |
zou meestemmen mee zou stemmen |
zou(dt) meestemmen mee zou(dt) stemmen |
zoudt meestemmen mee zoudt stemmen |
zou meestemmen mee zou stemmen |
zouden meestemmen mee zouden stemmen |
zouden meestemmen mee zouden stemmen |
zouden meestemmen mee zouden stemmen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb meegestemd | hebt meegestemd | hebt/heeft meegestemd | hebt meegestemd | heeft meegestemd | hebben meegestemd | hebben meegestemd | hebben meegestemd | |
verleden (v.v.t.) | had meegestemd | had meegestemd | had meegestemd | hadt meegestemd | had meegestemd | hadden meegestemd | hadden meegestemd | hadden meegestemd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal meegestemd hebben | zal/zult meegestemd hebben | zult/zal meegestemd hebben | zult meegestemd hebben | zal meegestemd hebben | zullen meegestemd hebben | zullen meegestemd hebben | zullen meegestemd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou meegestemd hebben | zou meegestemd hebben | zou/zoudt meegestemd hebben | zoudt meegestemd hebben | zou meegestemd hebben | zouden meegestemd hebben | zouden meegestemd hebben | zouden meegestemd hebben |