matice

  1. genitief enkelvoud van matica
  2. nominatief meervoud van matica
  3. accusatief meervoud van matica


  • ma·ti·ce

matice v

  1. (werktuigbouwkunde) moer; een blokje met een gat dat van schroefdraad is voorzien zodat het op een schroefbout past
    «Zajišťovací matice je nutno dobře utáhnout.»
    Het is nodig om de borgmoeren goed aan te draaien.
  2. (wiskunde) matrix; een rechthoekig blok getallen waaraan bepaalde rekenregels toegekend worden
    «Tento příklad lze vypočítat pomocí matic
    Deze opgave kan uitgerekend worden met behulp van matrices.
  1. matka v, matička v
  • IPA: /matɪtsɛ/
  • ma·ti·ce

matice

  1. datief enkelvoud van matika
  2. locatief enkelvoud van matika