Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·trix
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘getallenschema’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1919 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord matrix matrices
matrixen
verkleinwoord matrixje matrixjes

Zelfstandig naamwoord

de matrixv

  1. (wiskunde) een rechthoekig blok getallen waaraan bepaalde rekenregels toegekend worden
    • Het vermenigvuldigen van twee matrices commuteert niet, zodat A.B niet hetzelfde is als B.A. 
  2. (scheikunde), (geologie) het materiaal waarin iets ingebed zit
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
matrix matrices

Zelfstandig naamwoord

matrix

  1. (wiskunde) matrix