Nederlands

 
2. geel getint vlees van kippen
Uitspraak
Woordafbreking
  • mais·kip
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord maiskip maiskippen
verkleinwoord maiskippetje maiskippetjes

Zelfstandig naamwoord

de maiskipv

  1. (landbouw) kip waaraan veel mais en vaak ook kleurstof is gevoerd
    • Het is belangrijk een maiskip te nemen. De ondoordringbare zoutverpakking houdt alle geuren binnen, en een „gewone" kip die zich met vismeel in leven heeft moeten houden, ruikt daar na deze bereidingswijze zeer nadrukkelijk naar. [1]
    • Vraag uw leverancier een flinke braadkip (liefst een zg. boerekip of een „maiskip") in acht stukken te verdelen. [2]
  2. (voeding) geel getint vlees van kippen waaraan veel mais en vaak ook kleurstof is gevoerd
    • Maal in de keukenmachine de maiskip heel fijn, samen met de cognac en eventueel een beetje room. [3]
    • De menukaart van chefkok Ad Bocxe is er eentje zonder fratsen — een gekkigheidje als scampi met maiskip, of kalfsbiefstuk gevuld met gerookte zalm daargelaten. [4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen