Nederlands

 
2. geel getint vlees van kippen
Uitspraak
Woordafbreking
  • maïs·kip, ma·is·kip
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord maïskip maïskippen
verkleinwoord maïskippetje maïskippetjes

Zelfstandig naamwoord

de maïskipv

  1. (landbouw) kip waaraan veel mais en vaak ook kleurstof is gevoerd
    • Neem een mooie dubbele filet, liefst van een maïskip. [1]
  2. (voeding) geel getint vlees van kippen waaraan veel mais en vaak ook kleurstof is gevoerd
    • Of het nu een terrine van kippelevertjes, een kippepasteitje, een simpelweg gebraden balf kippetje is, waterzooi of het Mexicaanse kipgerecht Jambalaya, de Franse maïskip bepaalt de smaak. [2]
    • Kies hiervoor liefst een zgn. boerekip of maïskip, kenbaar aan de wat gele tint. [3]
Synoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Vogel, S. de
    geciteerd in
    Blom, H.
    "Men lene een truffel" in: De Telegraaf jrg. 102 nr. 32987 (22 februari 1994)
    ; p. 15 kol. 4; geraadpleegd 2018-09-06
  2. Ruisch, S.
    "Fagel-haan kraait victorie" in: De Telegraaf jrg. 98 nr. 31843 (7 juni 1990)
    ; p. 21 kol. 3; geraadpleegd 2018-09-06
  3. Veen, G. van der
    "Wat Wina [w
    eet" in: Nieuwsblad van het Noorden jrg. 92 nr. 73 (27 maart 1979)]; p. 14 kol. 4; geraadpleegd 2018-09-06
  4. Zie taaladvies Onze Taal
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be