• maïs·kip·pe·tje, ma·is·kip·pe·tje

het maïskippetjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord maïskip
    • Verder eet ik graag verse worst, zuurkool zoals Marie Louise die maakt, een bruingebakken maïskippetje of gestoofde runderlappen [1]