• ma·chi·a·vel·lis·me
  • eponiem, afgeleid met het achtervoegsel -isme van de 15e-eeuwse Italiaanse staatsman en schrijver N. Machiavelli  , in de betekenis van ‘gewetenloze staatkunde’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1872 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord machiavellisme -
verkleinwoord - -

het machiavellismeo

  1. (politiek) oorspronkelijk staatsleer waarin het belang van de staat alle middelen, zelfs bedrog of geweld, kan rechtvaardigen; in ruimere betekenis gebruikt voor politiek waarin morele principes worden opgeofferd aan specifieke belangen
     Overal – ook in deze krant – worden de initiatiefnemers nu gewaarschuwd voor machtshonger en „misbruik van de partijdemocratie’’. Ik zeg: geen idealisme zonder machiavellisme. Vanzelfsprekend is er een grote kans op mislukking. Misschien legt het ideaal het af tegen ambitie. Natuurlijk worden er vuile handen gemaakt.[4]
  2. (figuurlijk) (psychologie) persoonlijkheidstrek waardoor iemand uit kortzichtig eigenbelang geneigd is tot manipulatie en misleiding
     U heeft onlangs ook onderzoek gedaan naar de relatie tussen persoonlijkheidskenmerken van onderzoekers en sloppy science. Wat komt daar uit?
    „Dat was werk van Joeri Tijdink. Hij is vorig jaar bij me gepromoveerd. Hij deed dat onderzoek aan drie umc’s, met medische wetenschappers op allerlei niveau’s. Hij vond een samenhang tussen machiavellisme en het niet zo nauw nemen met de voorschriften. Maar een samenhang zegt niks over oorzaak en gevolg.”
    [5]
76 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[6]