macaron
- ma·ca·ron
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | macaron | macarons |
verkleinwoord | macaronnetje | macaronnetjes |
de macaron m
- (voeding) klein rond luchtig gevuld koekje gemaakt van amandelspijs en eiwit, met naar plaats en tijd verschillende bereidingswijzen, vanaf de twintigste eeuw ook twee zulke koekjes op elkaar met een zachte vulling ertussen, vaak met opvallende kleuren
- ▸ Het is een doosje macarons van Ladurée, die dingen die een paar jaar geleden helemaal de shit waren. Nu zijn ze al niet meer zo interessant, want zo gaat dat met hypes.[2]
- makaron (uitspraakvariant)
1. zie: makaron
- Het woord macaron staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- frequentie in teksten in het Nederlands uit België, op een 7-puntsschaal: [3]
- 1
- frequentie in teksten uit België, vergeleken met die in Nederland, op een 7-puntsschaal: [3]
- 3
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ macaron op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Petra KruijtLaat me jou zijn in:Ludo Permentier & Rik SchutzTypisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, macaron
- ↑ 3,0 3,1 Ludo Permentier & Rik Schutz“Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, macaron
- ma·ca·ron
enkelvoud | meervoud |
---|---|
macaron | macarons |
macaron m
- (voeding) macaron, amandelkoekje, bitterkoekje; koekje bereid uit amandelspijs en eiwit, met naar plaats en tijd verschillende bereidingswijzen
- ma·ca·ron
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
macaron | le macaron | macarons | les macarons |
macaron m
- (voeding) macaron, amandelkoekje, bitterkoekje, suikerbroodje[1][2]; koekje bereid uit amandelspijs en eiwit, met naar plaats en tijd verschillende bereidingswijzen
- haardracht waarbij het haar in twee wrongen bij de oren wordt opgerold
- rozet, button