Vier makarons
  • ma·ka·ron
enkelvoud meervoud
naamwoord makaron makarons
verkleinwoord makaronnetje makaronnetjes

de makaronm

  1. (voeding) klein rond luchtig gevuld koekje gemaakt van amandelspijs en eiwit, met naar plaats en tijd verschillende bereidingswijzen, vanaf de twintigste eeuw ook twee zulke koekjes op elkaar met een zachte vulling ertussen, vaak met opvallende kleuren
    • Doe room op makaron, daarop frambozen en dek af met nog een makaron. [7]
46 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[8]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. makaron op website: Etymologiebank.nl
  3. Marin, P.
    Fransch en Nederduitsch Woorden-Boek 4e druk (1762) Jan van Eyl, Amsterdam; p. 670
  4. Marin, P.
    Fransch en Nederduitsch Woorden-Boek 6e druk (1793) Jan van Eyl, Amsterdam; p. II-85
  5. De nieuwe, welervarene Utrechtse keuken-meid, confituuremaakster, en huis-doctores (1769) G. van der Brink Jansz., Utrecht; p. 74
  6. recept in: Volkskunde; Nederlandsch tijdschrift voor Volkskunde' jrg. 27, nr. 1 (1922) Hoste, Elsevier, Gent; p. 164
  7. "Makaron met frambozen en dragon" website: De Telegraaf, Vrouw (26 nov 2009); geraadpleegd 2014-12-17
  8.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be