maïsplanten
  • ma·ïs·plant
enkelvoud meervoud
naamwoord maïsplant maïsplanten
verkleinwoord maïsplantje maïsplantjes

de maïsplantv / m

  1. (plantkunde) Zea mays subsp. mays   een plant waaraan maïskolven groeien
    • Het ontwerp van het doolhof is door de familie zelf bedacht. Ze moesten wel vijfduizend maïsplanten verplaatsen om stukken dicht te krijgen en andere open te houden, zodat blinde paden ontstaan. Monnikenwerk. Puck vroeg zich af of er wel mensen in geïnteresseerd zouden zijn, maar dat bleek al snel het geval.[1] 
    • En op verschillende plaatsen zijn roestvrijstalen pijpen tussen de maïsplanten geplaatst of zijn spijkers door de stengels gestoken - met de kennelijke bedoeling landbouwmachines te beschadigen of de geoogste maïs met metaaldeeltjes te verontreinigen.[2] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tubantia 09-AUGUSTUS-2017
  2. Volkskrant Sander van Walsum 15 oktober 2017
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be