måle
- må·le
- Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord mæla.
Naar frequentie | 7015 |
---|
måle
- overgankelijk afmeten, meten, nemen, opnemen
- «Måle bredden og høyden på hullet hvor vinduet eller døren skal plasseres.»
- Meet de breedte en hoogte van het gat waar het raam of de deur geplaatst zal worden.
- «Måle bredden og høyden på hullet hvor vinduet eller døren skal plasseres.»
- overgankelijk (temperatur) opnemen
- «Feber defineres som temperatur over 38°C målt i endetarmen.»
- Koorts is gedefinieerd als een temperatuur boven de 38 °C die opgenomen is in het rectum.
- «Feber defineres som temperatur over 38°C målt i endetarmen.»
- overgankelijk lang zijn
- «Han måler nesten to meter.»
- Hij is bijna twee meter lang.
- «Han måler nesten to meter.»
- overgankelijk, (figuurlijk) bekijken, aandachtig / goed / scherp opnemen
- «Hun målte ham med øynene.»
- Ze bekeek hem met haar ogen.
- «Hun målte ham med øynene.»
- [4]: mønstre
- [1]: måling
- [1]: målebånd
- [1]: måleredskap
- veie og måle
wegen en meten
måle opp
- overgankelijk afmeten, meten, maat nemen, opnemen
- «Arealene er målt opp av takstmann, ansvarlig megler har ikke målt opp boligen selv.»
- De vlakten zijn door de meter uitgemeten, de verantwoordelijke makelaar heeft niet zelf de woning opgenomen.
- «Arealene er målt opp av takstmann, ansvarlig megler har ikke målt opp boligen selv.»
måle seg
- wederkerend vergelijken
- «Ingenting kan måle seg med norske bringebær.»
- Niets is te vergelijken met de Noorse frambozen.
- «Ingenting kan måle seg med norske bringebær.»
- må·le
- Werkwoord [A]: Afkomstig van het Oudnoorse woord mæla.
- Werkwoord [B]: Afkomstig van het Oudnoorse woord mála, dat van het Nederduitse werkwoord "malen" komt.
[A] måle
- overgankelijk afmeten, meten, maat nemen, opnemen
- overgankelijk (temperatur) opnemen
- overgankelijk zo of zo groot zijn
- overgankelijk, (figuurlijk) bekijken, aandachtig / goed / scherp opnemen, taxeren
- [4]: mønstre
- [1]: måling
- [1]: måleband
- [1]: målereiskap
- vege og måle
wegen en meten
måle opp
måle seg
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | måle måla |
tegenwoordige tijd | målar |
verleden tijd | måla |
voltooid deelwoord |
måla |
onvoltooid deelwoord |
målande |
lijdende vorm | målast |
gebiedende wijs | mål måla måle |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
[B] måle
måle seg
- wederkerend zich grimeren, zich opmaken, zich schminken