• lor
  • In de betekenis van ‘vod’ voor het eerst aangetroffen in 1625 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord lor lorren
verkleinwoord lorretje lorretjes

lor v / m / o [3]

  1. vod, oude lap
  2. prul
vervoeging van
lorren

lor

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lorren
    • Ik lor. 
  2. gebiedende wijs van lorren
    • Lor! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lorren
    • Lor je? 
84 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[4]