• le·ve
vervoeging van
leven

leve

  1. aanvoegende wijs van leven
    • Leve de koningin! 
86 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA: /leːvɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
leve
leefdje,
hist. loof
geleef,
hist. gelaove
klasse 2 volledig

leve

  1. houden van


  • le·ve
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord lifa
Naar frequentie 465
vervoeging
onbepaalde wijs leve
tegenwoordige tijd lever
verleden tijd levde
voltooid
deelwoord
levd
onvoltooid
deelwoord
levende
lijdende vorm leves
gebiedende wijs lev
vervoegingsklasse Klasse 3 zwak
opmerking

leve

  1. overgankelijk leven


  • le·ve
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord lifa.
vervoeging
onbepaalde wijs leve
leva
tegenwoordige tijd lever
verleden tijd levde
voltooid
deelwoord
levd
levt
onvoltooid
deelwoord
levande
lijdende vorm levast
gebiedende wijs lev
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

leve

  1. overgankelijk leven


  • le·ve
  enkelvoud meervoud
mannelijk leve leves
vrouwelijk leve leves

leve

  1. licht (niet zwaar)
  2. ragfijn