Nederlands

 
paard met leidsels
Uitspraak
Woordafbreking
  • leid·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leidsel leidsels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

leidsel o [3]

  1. (paardrijden) lange leren riem (soms ook gemaakt van touw of stevig lint) die dient als hulpmiddel voor de menner van een paard voor een wagen of kar waarmee hij de aanspanning bestuurt en het tempo onder controle houdt
    • Een Nederlandse vrouw is gisteren om het leven gekomen op een manege in Oostenrijk, waar ze werkte. De 42-jarige Jikke bracht twee paarden van een weiland naar een stal. Om onduidelijke redenen begonnen de dieren te steigeren. De vrouw wilde de leidsels loslaten, maar die raakten verstrikt. Daarop viel ze en werd vertrapt.[4] 
    • Van tevoren hebben ze wel gecheckt of Trojan ‘verkeersmak’ is, een belangrijke vereiste wanneer je met een paard de weg op wil. En Luna heeft een vijfdaagse mencursus gedaan. „De kunst is om Trojan telkens onder controle te houden. Onderweg kan ik geen moment de leidsels laten vieren. Als ik dat wel doe, denkt hij meteen dat hij zijn gang mag gaan. Dan rent ’ie zo de weg af.”
      [5]
       
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen