legkast
- leg·kast
- samenstelling van leg ww en kast [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | legkast | legkasten |
verkleinwoord |
- (meubel) waarin met op legplanken goederen kan bewaren
- De gepensioneerde wiskundigen en informatici van de TU Eindhoven hebben het getroffen. Een half-inpandig zaaltje – ongeschikt voor regulier personeel – is door de faculteit ingericht voor emeriti en andere gepensioneerden. Er zijn vijf blokken van vier bureaus; bij elk bureau hoort een pc, een ladenkast en een `legkast', per blok is er een telefoon. [2]
- Het meubilair in het Vitra-kantoor bestaat uit oude en nieuwe ontwerpen uit de eigen collectie die flexibel aan elkaar zijn geschakeld. Een lage legkast met kussens doet tevens dienst als zitbank.[3]
1.(meubel) waarin met op legplanken goederen kan bewaren
- Het woord legkast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "legkast" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 21 mei 2005
- ↑ Volkskrant Jeroen Junte 12 juni 2007
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be