leeglopen
- leeg·lo·pen
- samenstelling van leeg en lopen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
leeglopen /ˈlexlopən/ |
liep leeg lip lex |
leeggelopen ˈlexəlopən |
klasse 7 | volledig |
leeglopen
- ergatief geleidelijk zijn inhoud verliezen
- De band was lek en liep zachtjes leeg.
- onovergankelijk (pejoratief) luieren
- [2] leegloopster, leegloper, leegloperij
1. geleidelijk zijn inhoud verliezen
- Het woord leeglopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leeglopen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be