• lang·ja·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen langjarig langjariger langjarigst
verbogen langjarige langjarigere langjarigste
partitief langjarigs langjarigers -

langjarig [1]

  1. vele jaren
    • Ollongren, die langjarig topambtenaar was en heeft gezien hoe technocratisch oplossingen tot stand kwamen, is zelf een koele politica. Zij gelooft dat politiek het middel is ‘om in verschillende emoties en waarden een weg te vinden’. Emoties moeten worden verzoend, ingekaderd in de rechtstaat en gedempt en afgebogen ‘naar meer of minder redelijke oplossingen’. [2] 
  2. zoals gebruikelijk over vele jaren
    • Een maand geleden zag het er nog niet best uit. “Maar de neerslag die in maart is gevallen, heeft heel positief uitgepakt voor de grondwaterstanden”, zegt De Lenne. Waterschap Vechtstromen meldt dat bij neerslagstation Twenthe 105,5 millimeter regenval is gemeten in maart. De Lenne: “Daarmee is het grondwaterpeil op het langjarig gemiddelde.” [3] 
80 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[4]