lamlendigheid
- lam·len·dig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lamlendigheid | lamlendigheden |
verkleinwoord |
de lamlendigheid v
- niet de noodzakelijke kracht of energie hebben om zaken aan te kunnen pakken
- De Vriendenkring FC Twente is de lamlendigheid bij thuisduels zat. De supportersvereniging, met 4000 leden de grootste van FC Twente, houdt morgen voorafgaand aan de derby met Heracles een grootschalige flyer-actie. [2]
- Neem deze week, de week van 26 tot en met 30 december. De week dat er niemand, maar dan ook echt NIEMAND op kantoor is. Want te koud, want ‘lekker alvast vrij tussen Kerst en Oud en Nieuw’, want ‘wat moet je op kantoor als er toch niemand is’, want lamlendig, want ik zit even met mijn neus in het decolleté van die dirndl op de après-ski. Of nog erger: verplicht vrij. Er is ook vast niemand die deze column leest. [3]
- Het woord lamlendigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 22-01-15 Vriendenkring FC Twente voert grootschalig actie voor derby: 'Het moet anders!'
- ↑ De Standaard 27/12/2017 om 17:36 door Japke-d. Bouma Als je vandaag op kantoor bent, dan ben je een winnaar