• in·er·tie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘traagheid’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van inert met het achtervoegsel -ie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord inertie -
verkleinwoord

de inertiev

  1. (natuurkunde) (scheikunde) traagheid
69 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  inertie     l'inertie     inerties     les inerties  

inertie v

  1. inertie, langzaamheid, traagheid