kruisbek
- kruis·bek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kruisbek | kruisbekken |
verkleinwoord |
de kruisbek m
- (zangvogels) Loxia curvirostra kleine vinkachtige zangvogel
- ▸ Begin oktober is volgens Vogelbescherming Nederland de ideale periode om de trek in kaart te brengen. "Vanuit het hoge noorden komen broedvogels aan om bij ons te overwinteren", aldus de organisatie. "Zo zijn er al heel wat kramsvogels, kruisbekken, zwarte mezen en sijzen in ons land gearriveerd. Ook de roofvogeltrek komt op gang. Vogels die hier de zomer hebben doorgebracht zakken nu af naar zonnigere gebieden."[3]
- ▸ Vorig jaar werden in ons land alleen 65.524 vogels van 132 verschillende soorten geteld. Opvallend was het grote aantal kruisbekken.[4]
- Indien kruisbek wordt beschouwd als individu van de familie of andere groep kruisbekken zie dan Hyponiemen kruisbekken
1. kleine vinkachtige zangvogel
- Het woord kruisbek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kruisbek" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ kruisbek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Vogelaars vroeg uit de veren voor telling” (03 okt. 2015), De Telegraaf
- ↑ Weblink bron llo“Europese vogelkijkers tellen dit weekend trekvogels” (03/10/2014), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be