• kroes·haar
  • Het eerste lid van deze samenstelling, kroes, is niet de verwachte Nederlandse vorm (vergelijk Middelnederlands: cruys, cruus), wellicht een (conservatieve) Oostnederlandse dialectvorm, uit Germaans *krūsa-, voor het eerst aangetroffen in 1573. [1]
  • samenstelling van  kroes  en  haar 
enkelvoud meervoud
naamwoord kroeshaar kroesharen
verkleinwoord kroeshaartje kroeshaartjes

het kroeshaaro

  1. haar dat typerend is voor negroïde mensen. Het is haar dat gevormd wordt door veel en verschillende soorten kleine krulletjes.
    • Als gevolg van de eeuwenlange slavernij van negroïde Afrikanen heeft de naam kroeshaar voor sommigen een negatieve connotatie. 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]