• krij·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
krijten
kreet
gekreten
klasse 1 volledig 1,2
  • In de betekenis van ‘luid roepen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
krijten
krijtte
gekrijt
zwak -t volledig 3

krijten

  1. (verouderd) luidkeels huilen of een kreet slaken
    • De zuigeling heeft nog lang van de pijn gekreten. 
  2. (valkerij) het luidkeels om voedsel van de ouders roepen van een jonge vogel
  3. met krijt tekenen
    • De kinderen krijtten de stoep vol met kleurige bloemen. 
98 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]